Torengemoed

Hoe ver kan je zwemmen voor je niet terug geraakt?

Het was een vraag die ze zichzelf stelde. In haar hoofd. In stilte, maar ze klonk toch oorverdovend luid. Hoe ver kan je gaan? In de verte liep haar vriendin.

Nu de toren nog steeds niet toegankelijk was voor de gebruikelijke momenten van verbinding, van geborgenheid en van seks zeg maar, besteedden ze veel tijd buiten, op het strand, in de duinen, aan de rotsen en uiteindelijk in het kleine bijhuisje waar naast de oude generator het ondertussen goed gebruikte veldbedje stond. Ze hadden nooit kunnen bedenken dat zo’n veldbed verborgen talenten had als het om sekscomfort aankwam. De twijfelaar was uiteraard veel fijner, maar op vlak van avontuur was het bedje niet te kloppen. Al was het maar dat ze wel elk moment gestoord konden worden door een voorbijganger.

Ze stond halfweg de duin en keek naar de zee. Haar gemoed was torengemoed. Dat voelde ze. Vrij, in beweging en in gedachten. Een vrijheid die steeds meer groeide naarmate ze meer tijd in haar vuurtoren, of nu ernaast, doorbracht. Ze herinnerde zich nog goed het eerste bezoek waarbij ze haar vriend de toren had getoond. Hoe ze daarboven aan de lantaarn voor het eerst hadden gevrijd en hoe dat vrijen het gevoel van vrijheid had gegeven. Vrijen in de beste betekenis van het woord. Vrij. Geen begrenzing. Enkel wat zij, en ook hij, op dat moment wou. Het wonderlijke was dat, naarmate de tijd verstreek en ze ontelbare keren samen tijd in de vuurtoren hadden doorgebracht, die vrijheid alleen maar groter was geworden en niet kleiner. Het was een nieuwe ervaring dat je kon samen zijn, vaak en zelfs met terugkerende handelingen, zonder dat er zich een beperking installeerde. Hun verwachtingen naar elkaar bleven fris als de eerste dag. Alles kon en niets moest. Terwijl er toch een gevoel van erkenning en zelfs affectie was ontstaan. En bij affectie hoort een verantwoordelijkheid voor elkaar. Geen opgelegde verplichte “goede en kwade dagen”, maar een natuurlijke zorg die de andere kant van dezelfde medaille was die liefde heette, met een kleine l. Geen grote L, zoals ze in films wordt geëtaleerd, maar ingetogen en oprecht. Het was alsof de vuurtoren ervoor had gezorgd dat de emotionele groei tussen haar muren de zuiverheid van de eerste dag had bewaard. Of was het de zee, die met zijn zeelucht alle nare sferen wegblies? Wat er ook van zij, de toren had haar de vrijheid geschonken en onbewust ook haarzelf. De vrijheid om zichzelf te zijn en hiermee zichzelf opnieuw te ontdekken. Misschien vond ze zelf delen van haar persoonlijkheid die ze nooit eerder zag of waarvan ze niet eens besefte dat ze er waren. Wie opgroeit zonder spiegel, weet niet hoe hij eruit ziet. Misschien was de vuurtoren wel die spiegel.

Haar vrijheid hier, vertelde haar over haar beperkingen elders. Beperkingen die ze soms voelde maar soms ook niet. Je leeft onbewust in een spel waar de regels wel gevolgd worden maar nooit uitgesproken. En hoe snel je voor kort geluk de regels gaat volgen, ook al zijn het de jouwe niet. Voor je het weet ben je een lege regenjas, een huls die enkel de tranen van het verdriet dat je niet beseft, opvangen. Aan de vuurtoren had ze de regenjas afgeschud en stond ze, letterlijk, naakt onder de kosmos. Iedereen kon nu zien wie ze echt was. Ook zijzelf.

Maar kan je zo vrij worden dat elke verbinding een hinderpaal wordt.? Kan je zo ver gaan, dat terugkeren niet mogelijk is? De zee is altijd gevaarlijk. Ze luistert goed, maar ze beschermt niet.

Kan je te vrij zijn? Zo vrij dat kiezen onmogelijk wordt. Keuzestress. Of moet je dan niet meer kiezen. Haar gedachten sloegen op hol terwijl ze naar de zee staarde. Achter haar stond haar torenvriend, haar rug beschermend tegen de koude landwind die tegen de stroom in blies. Ze voelde hoe de wind zich voor haar borsten keerde en een koude streling gaven. Hij hield ze warm met zijn armen om haar heen. Hoe bijzonder het iedere keer is om te merken dat als blote lijven elkaar vasthouden, er warmte ontstaat. Zelfs in een koude wind. Naakt keken ze naar het water. Ze voelde zich verbonden met hem en vrij tegelijkertijd. Naakt keken ze naar de vriendin die in de verte in de branding stond te springen als een kind. Het was de eerste keer dat de vriendin geen aanmoediging nodig had gehad. Ze wou de vrijheid op haar hele lichaam voelen.

Haar vriendin had haar die dag gebeld en gevraagd om naar de vuurtoren te gaan. Een uitstapje. Een namiddag.

”Waarom?” had ze gevraagd. “Om vrij te zijn”, had de vriendin geantwoord.

Ook al had ze de toren maar enkele keren bezocht, ook zij voelde al het effect van die plek. Niet de mogelijkheid om vrij en bloot rond te lopen, maar de vaststelling dat in en om de toren externe verwachtingen en vooral beperkingen wegvielen. Ook de vriendin voelde dat ze meer was op die plek dan elders, ook al had ze dat nog nooit zo benoemd. De vriendin had trouwens nog een pak praktische beslommeringen die ze zelfs in de toren niet zomaar kon van haar afschudden. Haar kleren kon ze dan wel uitdoen – dat had ze trouwens al meteen bij de aankomst gedaan – maar ze bleef soms nog naakt met de muizenissen in haar hoofd rondlopen.

Het torenmeisje keek naar de vriendin. Ze deelden vergelijkbare en toch heel andere zorgen. Allebei zochten ze zichzelf. De ene, daar aan het water, bewust. Zoekend naar een definitie van wie ze was. De andere, het torenmeisje, zoekend naar de puzzelstukjes waarmee ze zichzelf terug kon samenstellen. Zoeken. Ook hij zocht. Wat, dat kon hij niet zeggen. Hij kon alleen ervaren wat hij in en om te vuurtoren vond. Het torenmeisje gaf hem wat hij niet zocht en toch fijn vond. In zijn wereld, was dat de definitie van een geschenk.

Samen stonden ze naar de vrije vriendin te kijken. De vriendin zwaaide. Ze wuifden lachend terug. Hoe mooi is het om iemand te zien op het ogenblik dat deze in alle vrijheid zichzelf ontdekt. De vriendin kwam op hen toegelopen. De gène van het naakt verschijnen voor hen was volledig verdwenen. Na die paar vrijpartijen met z’n drieën, had ze besloten dat er niet echt iets was dat ze niet gezien hadden. Nuchter zoals ze was, had ze besloten dat ze zich dan ook niet hoefde te verbergen voor hen. Hopelijk voor niemand. Dat gold voor de beide meisjes.

“Ik duik nog eens het water in”, zei hij. De meisjes bleven naast elkaar staan en zagen hoe hij de zee in dook. “Als hij maar niet te ver gaat”, dacht ze, “wie weet geraakt hij dan niet meer terug.”