Puwpowee

Wat zou een geschikt woord kunnen zijn voor de wondere kracht van de steeds terugkerende zee? De golven die steeds opnieuw aan en af komen, repetitief maar nooit echt gelijk. Elke golf is anders, en toch is de ervaring dezelfde. De kracht van de beweging die van nergens lijkt te komen, die er altijd is. Chinezen spreken over het “vanzelf-zo”, Tzu-Jen, weet ze, als de natuur benoemd wordt. Dat had hij haar ooit verteld. De natuur als altijd aanwezige kracht, waar geen oorzaak voor gevonden kan worden omdat oorzaak niet relevant is om de natuur te benoemen en al helemaal niet om ze te begrijpen.

Daar ligt wellicht de grote misvatting, dacht ze.  Proberen begrijpen. Als je iets probeert te begrijpen dat niet begrepen kan worden, dan word je bang. Bang omdat je beseft dat je geen controle zal hebben omdat je denkt dat begrijpen nodig is voor beheersing. Misschien word je zelfs gek. Wie lang over de kip en het ei nadenkt, draait steeds sneller in rondjes rond. Je kan dan maar beter voelen eerder dan begrijpen, geloven eerder dan weten. Vertrouwen eerder dan afspreken.

Tzu-Jen dus, die golven. Is dat ook wat zich in haar vuurtoren afspeelt? Wat niet begrepen kan worden, maar wel gevoeld. Waar je geen afspraken rond kunt maken, maar alles op vertrouwen steunt?  Hoe de wereld in de toren verschilt van alles daarbuiten? En hoe die zo aanvullend is. Hoe daar antwoorden gevonden worden op vragen die niet werden gesteld. Wat ze voelt, kan ze ook moeilijk onder woorden brengen. Als hij er is, voelt ze hem. Diep in haar, waar de taal nog niet geraakte. De aanraking van haar huid door zijn vingertoppen, waar elk woord voor tekort schiet. Wanneer haar borsten zullen reageren, weet ze nooit vooraf. Bij vuurwerk kan je ook niet voorspellen waar de glitter zal verschijnen. Een simpele ontmoeting kan onverwacht gaan knallen.

Als hij er niet is, voelen ze elkaar ook. Van een afstand, omdat in tijd en ruimte afstanden in kilometers worden uitgedrukt. In de wereld van gevoel heeft nabijheid een andere betekenis. Misschien moeten ze nieuwe woorden verzinnen. Een nieuwe taal beginnen. Een taal gebaseerd op de werkelijkheid en de beleving.

Hij ligt naast haar in die ene zonnestraal die door het open deurtje van het bordes naar binnen valt. Zijn ogen zijn gesloten, zijn gedachten vertraagd. Met haar hand streelt ze zijn lid waarvan ze met westerse woorden alleen kan zeggen dat hij stijf is. En dat klinkt koud. Hard, maar dat klinkt agressief. Het juiste woord is Puhpowee, weet hij. Een woord uit de taal van de Potawatomi, oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika. Puhpowee verwijst naar de kracht waarmee een paddenstoel in één nacht uit de grond kan springen. Datzelfde woord wordt gebruikt om de kracht te kenmerken waarmee zijn penis verandert zodra zij in zijn buurt komt, hem aanraakt en bemint. Ook dat gebeurt immers vaak in de nacht. Of nu, bij het ochtendgloren.

Met haar gevoel controleert ze de kracht die ze niet begrijpt en niet kan benoemen. Ze speelt met het zonlicht, met de schaduw van haar hand. Ze kust zijn eikel. Hij richt zich op en kijkt hoe haar mond hem neemt en hoe de zonnestralen door haar haren gefilterd worden tot een sensueel gordijn dat zich rond dat onnoembare drapeert.

“Puwpowee”, fluistert hij haar toe terwijl ze niet luistert maar het beleeft.