Pinokkio

“Ik wil verdrinken”, zo dacht hij. Een gevaarlijke gedachte in de buik van een vuurtoren. Hij was in de toren. Alleen. De radiator stond af. De laatste koude van de winter had zich verschanst in de kleine torenkamer. Een moment van rust te midden van alle onrust. De toren was de oase in de drukte-woestijn.

“in de armen van een vrouw”, was het tweede deel van zijn gedachten. Het beeld van het verdrinken was zo sterk dat de armen er als een soort evidentie pas zonder aandacht achteraan kwamen. Alleen in de toren dacht hij aan al hetgeen hij hier met haar beleefd had. Hoe vaak hij zich als ondergedompeld in haar zee voelde. Surfen op de golven van het genot, duiken in de diepte van de intimiteit, gulzig het leven voelen en grijpen, zo gulzig dat de kosmos en de kamer, zelfs de hele toren met elkaar versmolten. Hij bedacht dat de draaikolk van de erotiek zich steeds in het kamertje afspeelden. Boven op het bordes zag je de bekende vormen van seks. Borsten die priemen naar de einder, die schroomloos vertellen dat de wereld van hen is. De wind die verkoeling brengt bij de verhitting die zijn vingers bij haar veroorzaken. Haar gretig proeven. De openheid van dat alles, onder de sterren die vanop een hulpeloze verre afstand alleen maar kunnen toekijken. Bovenop de zee zie je golven die vertellen hoe ruw ze vandaag is, of hoe zijdezacht. Wat boven zit, toont de kracht van onder.

Hoe zeer genoot hij van het gevoel van vrijheid op het bordes. Van de spanning die ze steeds opnieuw voelden, zeker op momenten dat de zon nog toekeek. De herinnering verwarmde het kamertje. Hij liep het trapje op en keek over het binnenland, waar ze ergens verbleef. De zee stuwde haar golven met het gekende gefluister over het land. Zou ze de golven horen, zo ver in het binnenland? Zou ze zijn warmte voelen die door de wind werd meegedragen. En de hitte van het kamertje?

Enige tijd keek hij over dat verre platte land. “ik wil verdrinken”, was wat hij dacht. Misschien was verzwolgen worden beter. Het klonk alvast minder dodelijk. Jonah kwam immers ook terug uit de buik van een walvis. Of Pinokkio, voor hetzelfde geld. De walvis wordt de kosmos.

Het had iets ontdeugends, onschuldig en speels. Maar ook iets echts, of de ambitie om echt te zijn, zoals de pop. De vuurtoren gaf ruimte aan de eindeloze pogingen om steeds opnieuw de mooiste erotiek, de meest versmeltende seks en de tederste aandacht te laten ontstaan. Zoals de golven aan de voet van de toren steeds opnieuw de mooiste zee proberen te sculpteren. Onvermoeibaar, onuitputtelijke creatieviteit. Omdat ze golven zijn. Eeuwige energie, steeds opnieuw. Zo voelden ze zich ook. Altijd nu.

Diep in het binnenland woei een zachte zeebries de kamer binnen. Een verlaten zeemeeuw vloog langs een blauwe hemel. De hitte van de toren vulde haar kamer, de buik van de walvis. Profetie van haar terugkomst, herboren.