Wegspoelen naar het Westen

Bovenop de vuurtoren keek ze naar het binnenland. In de verte trok de weg een streep door het landschap, parallel aan de kustlijn. De lantaarnpalen toonden als zwarte maatstrepen de lengte van de baan. De oneindigheid van het steeds heen en weer rijden naar de bestemming en terug. Werken en wonen. Waar het woord pendelen voor was uitgevonden. Het gependel verdoofde de pendelaars. Een hypnose waar sommigen, vaak teleurgesteld uit wakker werden. Ze keek. De weg als meetlat van de absurditeit van het leven.

Ze stond dus op de zuidoostelijke kant van het bordes. Dat deed ze als ze gefrustreerd was. Kijken over dat pendellandschap. Stond ze in het noordwesten en keek ze over de zee, dan was ze voorbij de boosheid en keek ze hoopvol naar de toekomst. De zee bracht altijd antwoorden, had hij gezegd. Dat vond ze een mooie gedachte. En dus keek ze naar de zee als ze terug geloofde in mogelijkheden. Nu was ze nog verontwaardigd en kon de zee haar niet helpen. Geholpen worden gebeurt immers alleen als de geholpene er klaar voor is, niet als de helper klaar staat. De zee stond altijd klaar. De ochtend had frustratie gebracht. Minachting voor wat ze vertelde. Een gevoel van onbegrip, een gevoel van nutteloosheid was haar overvallen. Maar ze vond wel dat ze gelijk had, terwijl ze ook twijfelde. Het frustreerde haar. Alles.

De wind blies onregelmatig en trok aan haar jurk, jas en haren. Mensen noemden de wind op zo’n dagen verraderlijk, maar dat was niet juist. De wind is nooit verraderlijk. De natuur is nooit verraderlijk. Evenmin meedogenloos, wat soms ook gezegd wordt. Het zou een moraal vereisen om verraderlijk of medogenloos te zijn. De natuur heeft geen moraal. De wind ook niet. En voor de volledigheid, de zee evenmin. Ze doen gewoon wat ze zijn, natuurlijk. Dat had ze geleerd. Dat de natuur altijd onschuldig was en nooit met voorbedachte rade te werk ging. Het klimaat was niet boos op de mens. Ze had die gedachte nodig om de spontane reflex van verontwaardiging en wantrouwen te dempen. Te snel was ze achterdochtig. Maar ze leerde om er vanaf te geraken. De vuurtoren was haar therapie. Gedrag verander je niet met begrip, maar met begeleiding. Steeds opnieuw oefenen, eraan herinnerd worden om zo nieuwe gewoontes gewoon te worden.

Ze voelde hoe de wind onverwacht haar warme adem onder haar jurk blies. De temperatuur verraste haar. Ze bedacht dat de wind haar troostte. Langzaam installeerde mildheid zich in haar hoofd. Ze voelde hoe de zee aan haar begon te trekken. Ze liet de streep van absurditeit voor wat het was en keerde naar de zee die zijn golven naar haar stuurde. Heel in de verte was er nog een flard van de zon te zien, stralen die wel blonken maar te flauw waren om warmte te sturen. Haar gedachten waren ook nog te flauw maar ze voelde nieuwe energie komen.

Of waren het zijn handen die ze plots onder haar kleed voelde, haar borsten zacht strelend ondersteunend. Ze had haar onderkledij uitgedaan bij aankomst. Het gaf haar altijd dat gevoel van vrijheid, zelfs van wat rebelsheid. En daarbij, ze zou toch dat bad instappen. Het was een briljante beslissing geweest om bij de renovatie dat ligbad in de toren te zetten. Wat aanvankelijk een gekke gedachte was, bleek nu een gouden zet. De toren werd nog meer de plek waar losgelaten kon worden.

Terwijl ze zijn handen hun weg liet zoeken, liet ze de moeilijke gedachten van de dag wegvaren over de golven van haar zee. Het was eb en dan spoelt alles mee. Naar het Westen. Links voor wie uit het binnenland kwam.

Zijn handen gingen ondertussen van Noord naar Zuid en omgekeerd.