Ze keek rond. Letterlijk. Rond. De kamertje in de vuurtoren was rond. Volmaakt rond. Het bed, de tafel en alle andere voorwerpen in de ruimte raakten de muur, want er was er maar één, aan met twee hoeken. Overal was een gebogen spleet daar waar de kromming van de muur zich terug trok. Hoewel dit voor het niet nieuw was, bleef het een vreemde aanblik. De muur was ook een fluistermuur. Als je met gezicht naar de muur iets fluistert, dan kon het aan de andere kan van de ruimte horen door je oor net voor de muur de houden. Het had iets magisch die ronde kamer waar ze nu haar hele universum in optrok. Een universum in een ronde ruimte. Eigenlijk heel toepasselijk, want is het universum sowieso niet rond?
Niet alleen weerkaatste het geluid tegen de ronde muren, ook haar beeltenis werd weerkaatst door de toren. Haar mentale beeltenis. Haar spiegel. Wie ze was. Hoe ze was. De toren hield haar de spiegel voor. De toren was haar spiegelpaleis. Haar vrijplaats. De plaats waar ze vrij kon zijn. De plaats waar ze kon vrijen. En waar ze was wie ze was. Althans dat probeerde ze toch. Ze wist dat de toren meekeek. De ronde muur toonde hoe ze zichzelf probeerde te zijn, maar dat lukte zelden, misschien nooit helemaal. Enkel op die momenten dat ze alleen in het kamertje verbleef en ze geen bezoek verwachtte, gebeurde het wel eens dat ze langzaam zichzelf werd. Ontdaan van alle uiterlijke kenmerken, van de maskers die de interactie van elke dag moest mogelijk maken. Ze had schrik, of eerder ze was bezorgd. Bezorgd om niet te voldoen aan het verwachtte beeld van de ander. Niet te voldoen aan een verwachting. Dat was het standaard gemoed dat ze zich onbewust had aangemeten.
En zo kwam het dat een onrust de ruimte ging vullen, telkens er een extern signaal kwam van een verwachting waar ze niet aan tegemoet kon komen, of waar ze eigenlijk niet aan tegemoet wou komen.
Haar vuurtoren moest de oase in haar bestaan zijn. En dat was het schijnbaar ook, maar naarmate ze er meer kwam, ze meer genoot van de levensbron die ze in oase vond, de spanning met die andere wereld alleen maar groeide. Haar oase werd een bron van onrust. Bracht de spanning die aanvankelijk achter kon laten, veelvoudig terug.
Ik moet minder naar de toren, was haar eerste reflex. Ze voelde meteen een fysieke pijn bij die gedachte alleen. Haar symbool van haar vrijheid loslaten. En uiteraard hem niet meer ontmoeten. Was het een verslaving of eerder een sterkend moment telkens ze met hem alle hoeken van de ronde kamer opzocht?
Minder torenbezoek zou inderdaad minder spanning veroorzaken, maar zo bedacht ze snel, eigenlijk ontvluchtte ze dan haar spiegelbeeld. Liep ze weg van wat ze zag en leek het alsof de rust terugkwam. Het vrije meisje, met een persoonlijkheid die veel groter was diegene die ze daarbuiten durfde te tonen, werd terug klein. De toren vervormde met zijn ronde muren dan wel haar beeld, maar de toren toonde ook hoe rijk ze kon zijn als ze maar was wie ze was.
Ze keek de muur rond. Een kamer met slechts één muur. Een ronde muur. Die haar beeld 360° weerkaatste. De muur keek en spiegelde. Heel anders dan daarbuiten. Op de plek waar ze telkens vandaan komt voor de toren bestijgt, wordt ze ook bekeken. Bekeken om gecontroleerd te worden. Of ze wel voldoet. Niet aan wie is, maar wie ze moet zijn. Tweemaal kijken. Eenmaal versterkend, haarzelf uitvergrotend. Eenmaal verkleinend, haarzelf minder maken dan ze is.
Eigenlijk moet ik meer de toren in, bedenkt ze plots. Niet minder. Meer. Zodat haar standaard gemoed zelfbeschikkend wordt, zelfbewust, zelfzeker, haar stralende lijf stralend in de wereld. In alle universa, niet alleen de toren. De toren is de oefenplek.
De wereld daarbuiten moet zich niet aanpassen. De wereld daarbuiten moet haar aanvaarden, zoals ze volledig is. Zoals de zee de eigenheid van de golven erkend en zo zijn eigenheid krijgt. Een zee die de golven controleert is een plas. Een plas waar leven aan het water werd ontnomen.
In de toren kijkt hij naar haar en ziet het meisje staan dat hij zo koestert. Ziet wat ze denkt en glimlacht. Ze heeft het begrepen, denkt hij. Nu nog doen. Meer zijn wat ze al is. Het is genoeg. Meer dan genoeg, om te zijn wie je bent. Het komt goed, weet hij. Hij hoorde haar al, in alle toonaarden. Hij voelde haar al, diep van binnen. Hij zag haar immers al. Bijna helemaal. Bijna. Maar dat komt nog.