Twintig kilometer

Hoe ver is de einder? Deze vraag had ze als kind aan haar grootvader gesteld. Voor de mensen daar op de grond is dat vijf kilometer, had hij geantwoord, maar voor ons ligt de horizon op vier keer zo ver, op twintig kilometer.

“Waarom is dat?” had ze gevraagd.

“Omdat wij op een toren staan. We kunnen verder kijken.” En daarmee leek de kous af.

Ze herinnerde zich het zinnetje dat haar grootvader zei. “Omdat wij op een toren staan.”

Ze wou nu dat ze verder kon kijken. Niet in de ruimte, maar in de tijd. En zijn tijd en ruimte niet altijd verbonden? Ze vroeg het zich af. Zou ze verder in de toekomst kunnen kijken, daar boven op de toren, verder dan beneden.

De vuurtoren was hersteld. De reling van het bordes helemaal herschilderd. Ook de lantaarn had een make-over gekregen. Gelukkig hadden ze de oude lamp bewaard. Die warme lamp was erfgoed en hij werkte nog perfect. Ze stond opnieuw, na vele weken, boven op het bordes. Hij sliep.

De twijfelaar was ook nog steeds dezelfde. Twijfels veranderen immers niet door een laagje verf. Ze worden hooguit verborgen. Maar in dit bed niet. Het was onaangeroerd gebleven. Het piepte nog op die plaatsen waar ze wisten dat het piepte. Dat hadden ze ondervonden, tijdens hun eerste vrijpartij na de renovatie. Deze moest ingehuldigd worden, met een portie passie. Hoe vreselijk fijn had ze het gevonden om hem terug op dat bed te voelen. Alhoewel, dat tijdelijke veldbed had goede en vooral avontuurlijke dienst bewezen. Zelden was het zo makkelijk geweest om alle standen uit te proberen die ze konden bedenken. Enkel in de zee ging het nog gemakkelijker. Alleen waren de bewegingen door het water soms teveel gedempt. Te afgerond. Seks mocht ook wel eens scherp en krachtig zijn. Verrassing door de snelheid. Ze hadden intens en toch teder gevrijd. Iets waar ze een patent op leken te hebben. Een ongeëvenaard samenspel. Hun vrijen was nooit een verplicht nummer. Ze hielden ervan elkaar te beleven. Beter konden ze het niet beschrijven.

Nu, na de daad, of eerder de daden, stond ze boven op het bordes in de zachte avondwind te kijken naar de horizon en vroeg ze zich af wat ze zag. Twintig kilometer. Hoeveel lichtjaren is dat eigenlijk? Hoe oud is het beeld dat je bereikt als het op twintig kilometer is? Haar grootvader had haar moeten teleurstellen. Hetgeen je op twintig kilometer ver zag, was instant. Je zag NU op twintig kilometer. Het licht dat je van daar bereikte was amper twee picolichtjaren oud. Dat had hij gezegd. Zelfs op de hoogste toren, werd het licht nooit ouder dan nu. Ze zag dus enkel vandaag, enkel nu, het nu. Toen ze zich dit de eerste keer realiseerde, was ze verdrietig geweest. Ze zag de tijd niet anders boven dan beneden, terwijl het vier keer verder was. Geen tijdreis die ze graag had gedaan. Daarna, bij een tweede reflectie, had ze opgelucht gelachen. De toren hield haar in het nu.

Ze keek door het deurtje van het bordes en zag hem in de kamer eronder liggen, naakt op het bed, een laken half over één been, half over zijn rechter zij. Hij hield er niet van geheel gedekt te zijn. Te warm. Zij hield ervan om vrij en bloot op het bordes te staan, overgegeven aan de natuurelementen. Het had haar tijd gekost daarvan te genieten. Aanvankelijk had ze schrik gehad. Maar nu was dit haar mooiste moment op het einde van een avond.

Ze keek niettemin bezorgd en soms met wat schrik in de ogen naar het einde van de wereld. Naar het einde van haar wereld, want dat was het gevoel dat haar soms besloop. Zou ze eraf vallen zoals die oude scheepvaarders die dachten dat de Aarde een schijf was. Of zou ze erop blijven dobberen, maar dan stuurloos en zonder de mogelijkheid haar eigen koers uit te stippelen. Overgeleverd aan wat anderen eisten en haast als wet stelden. Zich verzetten was niet haar sterkte. Ze vermeed het open conflict, deels uit onzekerheid en deels omdat ze de ander niet wou teleurstellen. Ze wou het goede doen. Het conflict waarin ze zat, was niet met rede op te lossen. Er zat geen foute logica verborgen achter de standpunten. De beide partijen verschilden in hun grondhouding. Zijn mensen van nature goed en deugen ze, zoals het boek zegt. Of is een gezonde portie wantrouwen nu eenmaal nodig. Vertrouwde ze zelf genoeg? Haar gedachten lagen verward op een hoopje. Zo voelde ze zich. Als op een hoopje. Grondhoudingen verander je niet zomaar. Een berk is een berk en een eik is een eik. Er is voor elke boom een plek in het bos. Maar niet alle bomen gedijen naast elkaar. De grote schaduw van de ene boom verhindert soms de groei van de andere. De voedingstoffen in de bodem verschillen. In de verte zag ze een schip bijna voorbij de einder varen. Twintig kilometer. Ze wist dat hij er niet bij de eenentwintigste kilometer zou afvallen. De gedachte deed haar even glimlachen en ontspannen. Maar de onzekerheid was niet weg.

Ze voelde armen rond haar hals over haar borsten. Warmte in de laatste zonnestralen. Hij was wakker geworden en zag de spanning in haar schouders. Hij nam haar in zijn armen. Samen keken ze naar gisteren en morgen, naar de tijd, naar de horizon. In stilte zagen ze hoe het schip in de verte op de rand bleef balanceren.

“Hij is van koers veranderd en valt er niet af”, zei hij zacht en kuste haar hals.

“Ik zie het”, zei ze en sloot de ogen. Ze zag het nog.