Duin

Vanop de top van de duin leek de einder op de horizon die ze zag als ze op haar vuurtoren stond. Ze stond op de duin tussen het helmgras dat sterk naar het oosten doorboog. De wind blies zijn dagelijkse zeelucht en kwam uit het westen. De vuurtoren stond nog altijd in de stellingen. Dan maar naar de duinen, had ze gezegd. Ze kwam er niet zo vaak. De duinen, dat was de andere wereld. Deze waar ze uit weggelopen was. Waar alle andere mensen waren.

Maar nu stond ze dus met haar torengedachten te midden van het mulle en warme zand van een duin in de avondzon. In de verte liep een verdwaalde wandelaar met een hond. Meeuwen zaten op de kleine strook nat zand voor het water. Over een uur of twee zou het hoogtij zijn. Dan zou de wereld opnieuw warmen aanvoelen.

Op de rand van een duinheuveltje zat hij te kijken naar de schepen die voorbij voeren. Ze zeiden niet veel. Soms is het samen beleven van de omgeving voldoende om verbonden te zijn. Ze liet zich achter hem op haar knieën vallen in het zachte zand. Onwillekeurig kantelde ze wat vooruit en drukte met haar hele lijf tegen hem. Hij liet het voelen van haar borsten zich welgevallen. Met haar armen over zijn schouders en rond zijn nek, keken ze samen naar het einde van de wereld. Zoals steeds waren haar armen kouder dan zijn handen. Dat vond hij fijn en dat was ook het gevoel dat haar het vertrouwen van hun samenzijn gaf. Huid, temperatuur, vorm, voelen. Signalen van affectie, tekenen van gedachten. Ze communiceerden via de kleine veranderingen in druk waarmee hun lichamen tegen elkaar aanleunden. Een taal met zachte woorden zonder lettergrepen. Een taal die zich via het gevoel en niet via het denken liet verstaan.

Met lichte bewegingen vertelden ze het verhaal van de avond. Hoe ze elkaars aanwezigheid koesterden, de momenten van unisono ervaren, van subtiele interageren, reageren, van afwachten hoe een lichte beweging van haar borst zou beantwoord worden door een schouderblad dat naar meer vroeg. “Ik wil meer, ik wil jou meer.” Eenvoudige zinnen subtiel gebracht waardoor ze met veel nuance begrepen werden. Minutenlang lieten ze hun lijven het verhaal van de avond vertellen. Of was het eerder verzinnen. Er was immers nog geen slot bekend, zelfs geen midden. Het verhaal schreef zichzelf. Unconcience writing.

Het was een warme dag geweest, ook al had de wind met overtuiging het westen dichterbij geblazen. Het zand zou, zeker met dat grote deken, een comfortabel liefdesbed worden. Maar dat wisten ze nog niet. Er waren geen afspraken en de lijven vertelden hun verhaal langzaam en met vele onuitgesproken woorden. Af en toe een pauze maar geen aarzelingen, daarvoor waren ze te zelfzeker.

Hij duwde zijn rug tegen haar. Subtiel om te vermijden dat ze zou denken dat ze afstand moest nemen, weg zou moeten, dat zijn rug of nek pijn zou gaan doen met haar er tegenaan. Zacht, om te zeggen: “ik wil je voelen”.

Ze liet haar handen tussen zijn hemd dalen tot waar zijn broeksriem een barrière vormde die ze eigenhandig niet kon overwinnen. Hij knoopte hem los. Nog steeds zaten ze als één op de rand van duin, langzaam vervlochten met elkaar, vervlochten in de tijd. Hij voelde haar zoekende vingertoppen en verstopte zijn opwinding niet. Op het strand was de wandelaar bijna uit het zicht verdwenen. Nog even en het water zou zijn hoogste punt bereiken.

“Gaan we nog zwemmen?” vroeg hij.

“Ik weet het niet”, antwoordde ze, terwijl ze haar jurk losmaakte. Haar woorden waren gekristalliseerde gedachten.  Ze wist het niet. Wat ze niet wist, kon ze niet exact benoemen. Teveel verschillende onderwerpen flitsten door haar hoofd. Ze wist dat ze hier de rust vond waarvan ze hield. Ze wist ook dat de rust de oorzaak was van de onrust elders. Of eerder, dat de rust een onderliggende reeds aanwezige onrust steeds opnieuw beroerde. Als een stuk textiel dat steeds opnieuw over een gevoelig litteken wreef en hiermee het bestaan van het litteken in herinnering bracht.

Hij draaide zich om en terwijl haar kleedje open viel vertelde haar lijf dat de zee nog wel even kon wachten. Haar lijf wou hem, nu en niet straks. Zijn lijf wou haar, nu en niet later. Met zijn middelvinger liep hij van haar tepel langs haar borst naar haar buik. De aanraking bracht een trilling in haar ingewanden teweeg. Voorzichtig als was het breekbaar porselein kuste hij haar borst. Ze sloot de ogen. Hij was waar hij liefst wou zijn. In het moment van de ervaring. De ervaring waar hij nooit genoeg van kreeg. De beleving van de ander. Het ervaren van hoe ander zijn aanwezigheid wou. Was dit waarom hij hiervan hield? Om te voelen gewild te zijn? Of om gewoon te voelen. Hij kon niet genoeg krijgen van het voelen en daar hield hij het bij. Waarom vragen stellen waar geen antwoorden voor te vinden waren. Antwoorden gaan over gisteren of morgen, maar niet over nu. Je kan geen vragen stellen over het nu. Het nu kan je alleen maar ervaren. Misschien wou hij geen morgen en ook geen gisteren. Alleen vandaag. De ultieme vrijheid zit in één dag, één moment. Wat hij zo hard koestert. Enkel er nu zijn. Samen met haar.

Boven hen vlogen de meeuwen het westen tegemoet. Het laatste strookje natte zand was verdwenen. Hoogtij, zowel op het strand als bij hen. Hoogtij om de liefde te bedrijven. Hoogtijd. Op het ritme van de zee. Met langzaam rollende golven, soms voorspelbaar maar toch altijd grillig. Krachtiger dan je ogenschijnlijk ziet. Je dieper rakend dan jezelf verwacht. Je zelfs uit evenwicht brengend en als je voeten van de grond zouden raken, het verlies van richting, misschien zelfs van tijd en ruimte. De meeuwen lieten hun luid schreeuwend achter in hun intimiteit. De wind ging wat liggen en het helmgras begreep dat het moest zwijgen. Als in een sacraal moment leek alle energie stil te vallen. Ook zij verstilden om elke vezel van elkaar te voelen.

De rust van het samen beleven was hetgeen ze allebei nodig hadden. Geïsoleerd in een moment, een ervaring, een aanraking. Het verstrijken van de tijd ondervinden onder het deken van de gedeelde emotie die ze geen liefde durfden noemen. Als je het niet benoemt dan kan je het niet verliezen. En dus deelden ze gewoon het deken dat hen toedekte.

Vanuit de verte keek de vuurtoren naar hen. Voor een keer was hij de toeschouwer van hetgeen waar hij anders toe bijdroeg. Hij zag de waarachtigheid van wat hij kende. Het water begon aan zijn terugtocht.