Ze riep het tegen golven – de onmacht om de werkelijkheid de vorm geven die haar paste. Een werkelijk die strakker was dan de natuur het wou. Een werkelijkheid vol veronderstellingen. Veronderstellingen verhinderen mogelijkheden. Verhinderen kwetsbaarheid. Uit kwetsbaarheid vandaag groeit morgen. Alle bomen beginnen als weerloze zaadjes.
De golven trokken zich terug zo wilde ze zich verbeelden. Ze oefende in het verbeelden. Het zien van kansen, van mogelijkheden en het geloven van de onschuld. En dus was haar roep een oefening in durven geloven. Het water klotste tegen haar enkels. Ze wankelde maar bleef overeind, zo ook haar geloof. Het geloof in diegenen die proberen, ook al falen ze feestelijk. Het geloof in de poging en het omarmen van frustraties die daarbij gepaard gaan. Het geloof in de oprechtheid van de twijfel, die geen luiheid is, maar twijfel en onzekerheid.
Dat allemaal riep ze in onuitspreekbare klanken naar de zee.
Vanop het strand keek hij naar haar. Hij was net toegekomen. De deur van het bijhuisje had open gestaan, de toren gesloten. Hij zag de schoonheid van haar lijf die worstelde met de energie die vrijkwam. Een schreeuw vanuit het hart, zuiver en vrij van schrik omdat de zee haar bondgenoot was. Ze draaide zich om en met een gezicht vol tranen maar met een brede glimlach liep ze op hem af. Hier geloofde ze in de kunst van de mogelijkheden. Ze voelden elkaars warmte.
Zonder woorden vertelden ze elkaar waar ze in geloofden. De zee was hun getuige.
De generator snorde zacht, het seizoen van de ongecontroleerde warmte was begonnen