De regen was dan toch gekomen. Uitgesteld en vaak aangekondigd. De lucht voelde herfstfris aan, terwijl het nog zomer was. Zo voelde ze zich ook. Herfstfris. Haar huid kouder dan anders maar ademend en zeezuurstof opnemend. Door haar zomerkleren waaide de zachte wind. In haar gedachten voelde ze hoe zijn handen haar onder haar bloes verwarmden, haar borsten zo vanzelfsprekend vonden en ze vastnamen. Een combinatie zo ideaal als een ijsgekoelde cocktail op een warme zomerdag. Wat hield ze van dat moment. Opwarmende gedachten terwijl de regen in hele kleine maar trefzekere druppels neervielen. Sneller dan wat je zou verwachten, werd ze nat. Ze bleef staan in de gedachte van het sensuele voelen waar ze zo vaak naar verlangde. Ze voelde in veilige gedachten. Ze keek.
Ze keek naar de wereld vanuit haar vuurtoren. Niet alleen zag ze veel omdat ze zo hoog stond, ze zag ook veel omdat de toren haar aanmoedigde om te kijken. Wie torens beklimt, kijkt aandachtig. Tuurt naar de einder. Zoekt het detail en ziet er veel. Je ziet meer en minder tegelijkertijd. Hoger is verder. En hoger is meer. Meer zien voor de prijs van de afstand.
Ze zag ook de wereld in haar hoofd. Zo dichtbij. Minder zien. Ze wist dat ze dacht dat ze veel te verliezen had. In de toren was ze vrij. Zolang ze er maar niet te lang bleef, dacht ze. Hoe langer in de toren, hoe minder de vrijheid. Haar eeuwige schrik. Maar vrijheid is slechts een ander woord voor “niets te verliezen”. Maar niets is iets als het niet vrij is. Het enige wat ze kon verliezen was zichzelf. Ze keek
Doorweekt van de zachte regen zag ze op het strand wat mensen lopen. Ook nat tot op hun hemd. Ze hoorde hen lachen. Wie nat is, kan niet nat worden. Het koppeltje deed hun kleren uit en liep de branding in. Van de regen in de zee. Water voor water. Ze omhelsden elkaar en gaven de langste kus van hun leven. Terwijl ze naar het tafereel keek, glimlachte ze eindelijk. Ze opende haar ogen en zag het lege natte strand.