Telkens weer. Telkens weer kwam ze terug naar diezelfde plek die haar de herinnering gaf van wat de utopie is waarmee we allemaal geboren worden: het idee dat de kern van het leven het minnen is, het liefhebben, het liefkozen en het vrijen. Het is dat idee waar elke relatie mee start, waar elke ambitie om het leven die invulling te geven die we willen, op gestoeld is. Nochtans weet ook iedereen dat die gedachte een onvervulbare droom is die regelmatig gedroomd wordt. Zodra ogen open gaan, stopt het dromen. Dat wist zij en dat weet iedereen. De kleine kamer in de vuurtoren van haar grootvader was de plek waar ze met de ogen open kon en mocht dromen. Dromen van die ideale wereld die alleen kon bestaan binnen de beslotenheid van de ronde muren van het bouwwerk. De toren was ook het dilemma want erbuiten stopte het dromen. Om te leven moest je evenwel de toren af en toe verlaten, of omgekeerd, je leefde doorgaans daarbuiten en stapte af en toe naar binnen. Leven doe je immers met de ogen open.
Ze liep op het strand waar de zee het lied van de reis naar Ithaka fluisterde. Daar op het strand bevond zich de grens tussen droom en werkelijkheid met de zee als almachtige scheidsrechter die leven gaf en leven nam. Staand in de branding voelde ze hoe de kracht van de kosmos aan haar ledematen trok. Of was hij het, die achter haar en onder haar, zijn leven in haar duwde? Een hartstocht die de branding oversteeg en haar de oerkracht van het water tot diep in haar lijf deed voelen. Het was avond en het was warm. In die branding bedreven ze samen de liefde met een bezetenheid alsof morgen niet bestond, hetgeen ook zo was. Morgen was een idee. Vandaag is de werkelijkheid. De waarheid. Die ze deelden in de branding van de zee aan de voet van de vuurtoren.
Liggend in het natte zand werd ze overspoeld door de golven en door zijn mond, zijn tong die zich tussen haar benen vastzette op haar vagina. Telkens de zee zich terugtrok, hapte hij naar adem vooraleer opnieuw te duiken onder haar vloedlijn. Het water duwde zijn hoofd diep in haar bekken. Opnieuw en opnieuw. De zon had plaats gemaakt voor warme dikke regendruppels. Hij kuste haar op de mond. Zoet mengde zich met zout. De smaak die ze graag proefde. Haar smaak, versterkt door de kruiding van de zee. Aangewakkerd liepen ze naar de toren. Het vuur zou oplaaien.
Hun natte kleren hingen ze boven op de reling van het bordes. Ze had de lamp aangestoken in een poging die te drogen. Hij duwde haar met haar rug tegen het glas dat dan warm en dan koud werd, spreidde haar benen en ging verder daar waar de zee hem gebracht had. Ze drukte zijn hoofd in haar schaamhaar en hield hem vast als zat ze op een kermisattractie. Ze voelde hoe hij haar lippen scheidde en met zijn vingers binnendrong. Met haar bekken bestuurde ze instinctief haar gevoel. Warmte, koude, zijn mond en zijn vingers, de zachte bries en de volledige openheid van het universum deden haar tijd stoppen. Alles viel samen in het geluid dat ze maakte. Vandaag was de werkelijkheid. En wat voor één.
Naakt zaten ze op het tapijt voor het bed. Het schijnsel van de grote lamp boven viel flikkerend binnen. Over haar borsten danste de schaduw cyclisch. Hij nam een slok wijn en zij nam hem. Hevig streelde, trok ze en zoog ze aan zijn penis. Gretigheid werd gulzigheid, waarmee ze hem helemaal wou proeven. Hij voelde hoe ze hem met haar tong verkende. Ze besteeg hem met de zekerheid van een ervaren amazone en ging rijden. Rijden over eindeloze landschappen in haar gedachten, op weg naar die sprong die ze wist liggen. De sprong waarmee ze klaarkwam zoals ze alleen daar kon klaarkomen. Zijn handen in haar lenden stuurden haar subtiel over de hindernissen waarna ze met een diep gevoel neerkwam en hij met zijn eikel voelde hoe ze hem diep van binnen streelde. Ze gooide zich naar achter in een poging de energie van daaronder tot helemaal door haar lijf te laten stromen. Hij keek en zag hoe overgave er kon uitzien. De zuiverheid van het ongeremde, zonder aarzeling. Ze zag voorbij haar horizon. En boven hen zoemde de lamp, hevig zoals zij. Ze draafde door haar favoriete landschap. Hij hield haar in het zadel. Ze kwam. En ze kwam. En nog.
Zuurstof was nodig en ze begaven zich naar het bordes. Hij nam haar haar terwijl ze naar de zee keek die dichterbij was gekomen. Vloed was op komst en dat voelde ze. Hoe zijn energie tegen haar billen beukte, haar borsten het koude metaal van de reling van het bordes voelend. Hij greep haar heupen. Ze hield van de kracht van zijn handen. Ze genoot van hoe ze door hem genomen werd met een hevigheid die geen twijfel liet bestaan. Hij wou haar en zij wou hem. Ze wilden elkaar, wild. Het voelen van de oerkracht van het leven, zonder vragen, zonder denken, alleen ervaren en voelen. De enige manier om de zuiverheid van het leven te beleven: seks.
De regen stopte. De druppels hadden het zout uit hun kleren verdreven. Het drogen kon beginnen.
Ze daalden het kleine trapje af en gingen opnieuw op het tapijt voor het bed zitten. Twee naakte lijven, bewerkt met lust. Dit was geen moment voor een zacht bed. Daarvoor was het nog te vroeg. Kkleine zweetdruppels sijpelden naar beneden. Ze dronken de wijn en aten de kaas en het brood.
Terwijl hij naar zijn glas greep, streelde hij achteloos haar zachte borst. Ze glimlachte bij het fijne voelen. De weg naar Ithaka was nooit mooier.