Picknick

Het kwam maar één keer om de zoveel tijd voor en nu was het zo’n dag. Een dag waarbij de wind uit het zuidwesten kwam, zo net naast de waterlijn, nog steeds uit de zee, maar met die warmte, die lijkt meegevoerd te zijn door de zonnestralen aan het einde van de dag. Dat had ze gevoeld toen ze het deurtje naar de lantaarn had opengemaakt. In plaats van verkoeling, blies de wind warmte de kamer binnen. Het was alsof een grote haardroger boven op het bordes de kamer wou droogblazen. Het was avond en de zon had zich omgekleed in passend oranje.

Ze was de zee in gegaan en was daarna, enkel gehuld in een lichte zomerjurk terug naar de toren gewandeld. Het zout op haar huid tintelde terwijl het water door haar jurk verdampte. Tegen de tijd dat ze boven aankwam, was haar kleedje al bijna helemaal terug droog. Ze voelde de lucht door het textiel haar hele lichaam strelen. Met gespreide armen omhelsde ze de zon. De avond had iets magisch.

Ze was die avond weggerend, het huis uit. Een moeilijk gesprek had zich opnieuw herhaald. De muren thuis leken het vinden van antwoorden te verhinderen. Ze wou de hulp van het universum. En waar beter dan deze te vinden bovenop haar vuurtoren. De toren van haar grootvader, waar ze zoveel uren als kind had doorgebracht terwijl haar opa met de schepen op zee bezig was. Het leek alsof de antwoorden van alle vraagstukken van haar jeugd daar opgelost waren geraakt. En dus liep ze naar de toren. Haar plek van geborgenheid die toch zo open was dat je de hele wereld kon zien. Of toch het deel dat in de zee lag.

Doorgaans kwam ze naar de vuurtoren met haar torenvriend. Een vriend die alleen bestond in de toren. Die er altijd was en bij wie ze een nieuwe geborgenheid had gevonden. Een plek waar ze samen de kern van leven beleefden, wat meestal betekende dat ze veel vrijden, hun lichamen lieten voelen en ervaren. In de toren hoefde je niet te denken. De beleving was wat de toren bracht. Een mand met brood, wijn en kaas was het enige wat ze nodig hadden. En elkaar.

Maar nu was ze alleen naar de vuurtoren gereden. Ze had even gedacht om haar vriend een bericht te sturen – wie weet had hij ook zin in de wereld – maar ze besloot het niet te doen. De vraagstukken in haar hoofd wou ze aan de zee vertellen. En zoals ze wel eens zei, leek de gedachte aan de vriend nu beter dan zijn werkelijke aanwezigheid. Ze wou een verlangen oproepen, die er altijd was, zeker daar, maar die nu vooral verlangen moest zijn. De zuidwestenwind zorgde voor de geborgen omhelzing en zelfs voor de sensuele streling onder haar jurk.

En dus keek ze over de zee naar de zon, naar de verre schepen en naar enkele vogels op het verlaten strand. Ze dacht aan wat hij haar soms zei als ze weer eens verontwaardigd was en hoe ze vond dat de ander toch niet juist had gehandeld, hoe ze vond dat het moest rechtgezet worden. Geduld in een discussie had ze niet. “Verontwaardiging betekent dat je vindt dat jouw mening een zekerheid is”, zei hij dan. Waarna meteen de relativiteit der dingen toesloeg. Meestal was dat genoeg om verontwaardiging te laten omslaan in teleurstelling. Een menselijker gevoel. De ander is dan plots de vijand niet meer, maar de bondgenoot die even niet deed wat moest gedaan worden. Even, want vaak ook wel.

Zo stond ze minutenlang op het bordes voor de lamp. Ze voelde hoe zijn handen krachtig haar rug kneedt, hoe haar hoofd zich ontspande bij het voelen van zijn vingertoppen. De zon, de wind en het verlangen gaven haar het geloof in morgen. Je kan altijd herbeginnen, zei hij ook. Her-beginnen. Een discussie eindigen omdat ze gestopt is. Een nieuw gesprek hoeft niet altijd het vervolg zijn van het vorige.

Ze ging zitten op de rand van het bordes en nam een stuk brood uit de picknickmand. Die had ze toch maar meegenomen. Aan de inhoud kon je zien dat hij morgen zou komen. Ze brak het brood zoals ze het altijd samen deden. Een stuk schonk ze aan de zee, om haar te bedanken voor haar eeuwige wijsheid. De zon wachtte met haar op morgen, wanneer het leven opnieuw gevierd zou worden zoals ze het altijd vierden. Vrijen in de ochtendzon. Ze lachte. Her-beginnen, dat deden ook zij en haar torenvriend. Iedere keer opnieuw, alsof het de eerste keer was.