Seagull

De zon had het bed verlaten. De equinox was bereikt en terwijl de hemellichamen hun weg onverstoord verderzetten en de zee zich terugtrok, zo trok ook de hartstocht naar de diepten van hun gevoelens. Zoals het donkere en natte deel van het strand, zo voelden ook zij elkaars nat waarin ze vergleden. Zo koelde hun oververhitte lichamen langzaam maar blijvend verbonden af. Maar ze wisten dat de vloed terug kwam. Later. Anders dan de oceaan kenden hun getijden geen regelmaat. Dat vonden ze fijn. Geen ritme, geen klok, geen tijd. Alleen momenten, aaneengesloten als de schakels  die hun relatie accentueerde zoals een halsketting een geraffineerde vrouwenhals.

De zee stuurde zijn lied zoals altijd. De wind was het koor. Hun ademhaling de kadans van het lied van hetgeen tussen de liefde en de wellust zat.

Naarmate de verkoeling toenam, sloegen ze het laken om hun beide lichamen en gingen op het bordes staan. De zon begon aan haar laatste reis van de dag. Bestemming gekend. De horizon die voor hen lag. Daar en in het westen zou de bol haar frisse duik naar morgen nemen.

Hun duik was voorbij vandaag. Wat restte was het nagenieten van een bijzondere dag vol onderwaterontdekkingen. De wondere wereld van het gewichtloze dat zich voordeed op momenten van opperste extase. Zoals een foto van een vergezicht of van een koraalrif in een tropische zee niet op film of foto te beschrijven. En dus bleven ze als mummies gewikkeld in hun bezweet laken op de rand van de vuurtoren staan, haren wapperend in de wind.

Enkel de meeuwen praatten en vertelden van wat diep in de zee steeds opnieuw gebeurde. De eeuwige vlucht naar de onbegrensde vrijheid. Jonathan Livingstone Seagull.

Toen het keppeltje van de zon achter einder verdween gingen ze naar binnen. Met elk stuk van het laken om hun lijf braken ze het brood, de kaas en dronken ze de wijn tot de sterren vertelden dat het tijd was. Fluisterend in het zwart van de nacht.