Samen zaten ze moe maar voldaan op het kleine bed in de kleine kamer van de vuurtoren die hun wereld was geworden. Ze bestonden in de toren, daarbuiten bestonden ze niet. Tenminste, ze waren er wel, maar hun verhaal had daar geen betekenis. Verhalen hebben slechts een betekenis in de wereld waarin ze zich situeren. Je kan niet begrijpen als je de omgeving niet kent. Wiskunde is onbegrijpelijk als je niet weet wat cijfers zijn. Een andere taal zijn slechts klanken als je niet beseft dat er gesproken wordt. Wie naar buitenaards leven zoekt, kent die voorwaarde. De lantaarn op de toren stuurde zijn signaal.
In de toren waren ze buiten-aards. Buiten de aarde rondom hen. Afgesloten en toch verbonden zoals planeten in een zonnestelsel. De lamp verklapte dat er leven was. Ze ging aan en uit. Soms, op onregelmatige momenten. De vissers begrepen het niet. De vuurtoren was hun baken niet meer. Hooguit een merkwaardigheid aan hun horizon. Een anomalie. Betekenisloos terwijl er zoveel betekenis achter de lamp zat.
In een lichte damp van transpiratie kwamen ze tot rust. Ze hoorden de wind die boven hun hoofd op reis was naar het vaste land. Zeewind. Zuiver. Hij stond op en liep naar het kleine trapje, deed de deur open en stapte op het bordes. Een korte huivering vertelde dat het buiten kouder was dan op het bed. Naakt keek hij over zee naar de vele lichtjes. Ooit keek hij naar een oceaan waar geen lichtjes waren. Een plaats waar geen schepen voeren en geen boeien lagen. Ver weg van hier. Het was een bevrijdende gedachte. De wereld lag helemaal open, daar in de grote plas. Mogelijkheden en kansen. Dat gevoel had hij daarna nog maar zelden gehad. En toch. In de toren was de wereld veel kleiner, heel beperkt. Een cirkel van amper vijf meter diameter. Dat was hun universum. Een cylinder. Een buis waarin hun beleving haar plaats had. Waar alles mogelijk was.
Zoals de Aarde zijn hemel en zijn sterren heeft om te tonen dat er meer is, zo tonen de stipjes licht van de schepen op de zee, het leven buiten hun wereld. De golven zijn de energie waarmee het universum wordt gemaakt. De wind als kosmische kracht die hem beroert.
Ze keek naar de open deur bovenaan het trapje en zag hem staan, zich kwetsbaar overgevend aan de elementen. Het hielp haar ook te durven. Of eerder te geloven. Dat enkel de natuur haar grenzen en wet heeft. De rest is maar een spel. Wat mag en wat niet mag. Wat mooi is en lelijk. Wat kan en wat niet kan. Een afspraak, vaak een slechte, omdat mensen nu hun natuur hebben ingeruild voor hun cultuur. Soms verrijkend, vaak verstikkend. Een boom draagt geen schors omdat het moet.
Ze stapte het bordes op en drukte haar lichaam tegen zijn naakte rug. Hij voelde haar warme borsten en haar handen rond hem. Het universum van de toren werd groter. De natuur als transformator. Energie die voortkwam uit het gevoel dat ze samen hadden. Vormen die groeiden. Hij draaide zich om en ze versmolten met elkaar.
De wind trok landinwaarts hun verhaal fluisterend meenemend. Omdat de mooiste dingen niet worden uitgeschreeuwd.